bende
Uiterlijk

- ben·de
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘troep’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1525 [1]
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | bende | bendes, benden |
| verkleinwoord | bendetje | bendetjes |
- een informeel georganiseerde groep mensen, meestal met kwade of misdadige motieven
- De bende van Nijvel was berucht voor haar geweld.
- een rommelige toestand bijv. een beestenbende of een teringbende, rotzooi
- Oei, wat een riekende bende is het hier!
- ▸ Wat een onvoorstelbare bende.[2]
- (informeel) grote hoeveelheid
- wat een bende knikkers heb jij, zeg
- [1] Een bende oprollen.
1. een informeel georganiseerde groep mensen, meestal met kwade of misdadige motieven
- Het woord bende staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bende" herkend door:
| 99 % | van de Nederlanders; |
| 100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bende" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “All-inclusive”
(2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht
, ISBN 90-229-9182-2 - ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- WikiWoordenboek:Pagina's die ISBN magische koppelingen gebruiken
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Informeel in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %