benchmark
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bench·mark
Woordherkomst en -opbouw
- van het Engels
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | benchmark | benchmarks |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
het benchmark o
- (o.a. (informatica)) testprocedure of meting van productprestaties
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
benchmarken |
benchmark
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van benchmarken
- Ik benchmark.
- gebiedende wijs van benchmarken
- Benchmark!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van benchmarken
- Benchmark je?
Gangbaarheid
- Het woord benchmark staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "benchmark" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be