benaarstigt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·naar·stigt

Werkwoord

vervoeging van
benaarstigen

benaarstigt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zich benaarstigen
    • Jij benaarstigt je. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zich benaarstigen
    • Hij benaarstigt zich. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van zich benaarstigen
    • Benaarstigt je!