bemuring

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·mu·ring
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bemuring bemuringen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bemuringv

  1. het omgeven met muren
  2. met muren omgeven ruimte
     Maar net zo goed gehoorzaamde je booty en alles daarboven graag aan de subtiele sfeerzetting op het podium. Zo wist Proesmans met plastiek zakjes een stemmige regenbui in een bos te fingeren ('Bleeder'), terwijl de openingssong 'Caterpillar' dan weer in zen-mood verkeerde met behaaglijk ritselende percussie, en 'Birds' effectief kwetterende vogeltjes introduceerde om je geest buiten de bemuring van de AB te verplaatsen.[2]

Gangbaarheid

58 % van de Nederlanders;
62 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    GUNTER VAN ASSCHE
    “The Colorist & Emiliana Torrini in de AB: verdwalen in een kleurboek” (27 oktober 2015), De Morgen
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be