bemonster

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·mon·ster

Werkwoord

vervoeging van
bemonsteren

bemonster

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bemonsteren
    • Ik bemonster. 
  2. gebiedende wijs van bemonsteren
    • Bemonster! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bemonsteren
    • Bemonster je?