bemoedigen/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van bemoedigen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bemoedigen | te bemoedigen | ||||||||
toekomend | zullen bemoedigen | te zullen bemoedigen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bemoedigd | te hebben bemoedigd | ||||||||
toekomend | bemoedigd zullen hebben | bemoedigd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bemoedigend | bemoedigd | ev. bemoedig |
mv. verouderd bemoedigt |
bemoedige | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | bemoedig | bemoedigt | bemoedigt | bemoedigt | bemoedigt | bemoedigen | bemoedigen | bemoedigen | |||
verleden (o.v.t.) | bemoedigde | bemoedigde | bemoedigde | bemoedigde | bemoedigde | bemoedigden | bemoedigden | bemoedigden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bemoedigen | zult/zal bemoedigen | zult/zal bemoedigen | zult bemoedigen | zal bemoedigen | zullen bemoedigen | zullen bemoedigen | zullen bemoedigen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bemoedigen | zou bemoedigen | zou(dt) bemoedigen | zoudt bemoedigen | zou bemoedigen | zouden bemoedigen | zouden bemoedigen | zouden bemoedigen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bemoedigd | hebt bemoedigd | hebt/heeft bemoedigd | hebt bemoedigd | heeft bemoedigd | hebben bemoedigd | hebben bemoedigd | hebben bemoedigd | |||
verleden (v.v.t.) | had bemoedigd | had bemoedigd | had bemoedigd | hadt bemoedigd | had bemoedigd | hadden bemoedigd | hadden bemoedigd | hadden bemoedigd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bemoedigd hebben | zal/zult bemoedigd hebben | zult/zal bemoedigd hebben | zult bemoedigd hebben | zal bemoedigd hebben | zullen bemoedigd hebben | zullen bemoedigd hebben | zullen bemoedigd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bemoedigd hebben | zou bemoedigd hebben | zou/zoudt bemoedigd hebben | zoudt bemoedigd hebben | zou bemoedigd hebben | zouden bemoedigd hebben | zouden bemoedigd hebben | zouden bemoedigd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm bemoedigd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt bemoedigd | er is bemoedigd | |||||||||
verleden | er werd bemoedigd | er was bemoedigd | |||||||||
toekomend | er zal bemoedigd worden | er zal bemoedigd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou bemoedigd worden | er zou bemoedigd zijn | |||||||||
lijdende vorm bemoedigd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bemoedigd worden | bemoedigd te worden | ||||||||
toekomend | bemoedigd zullen worden | bemoedigd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | bemoedigd zijn | bemoedigd te zijn | ||||||||
toekomend | bemoedigd zullen zijn | bemoedigd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word bemoedigd | wordt bemoedigd | wordt bemoedigd | wordt bemoedigd | wordt bemoedigd | worden bemoedigd | worden bemoedigd | worden bemoedigd | |||
verleden (o.v.t.) | werd bemoedigd | werd bemoedigd | werd bemoedigd | werdt bemoedigd | werd bemoedigd | werden bemoedigd | werden bemoedigd | werden bemoedigd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bemoedigd worden | zult bemoedigd worden | zult bemoedigd worden | zult bemoedigd worden | zal bemoedigd worden | zullen bemoedigd worden | zullen bemoedigd worden | zullen bemoedigd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bemoedigd worden | zou bemoedigd worden | zou/zoudt bemoedigd worden | zoudt bemoedigd worden | zou bemoedigd worden | zouden bemoedigd worden | zouden bemoedigd worden | zouden bemoedigd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben bemoedigd | bent bemoedigd | bent/is bemoedigd | zijt bemoedigd | is bemoedigd | zijn bemoedigd | zijn bemoedigd | zijn bemoedigd | |||
verleden (v.v.t.) | was bemoedigd | was bemoedigd | was bemoedigd | waart bemoedigd | was bemoedigd | waren bemoedigd | waren bemoedigd | waren bemoedigd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bemoedigd zijn | zult bemoedigd zijn | zult bemoedigd zijn | zult bemoedigd zijn | zal bemoedigd zijn | zullen bemoedigd zijn | zullen bemoedigd zijn | zullen bemoedigd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bemoedigd zijn | zou bemoedigd zijn | zou/zoudt bemoedigd zijn | zoudt bemoedigd zijn | zou bemoedigd zijn | zouden bemoedigd zijn | zouden bemoedigd zijn | zouden bemoedigd zijn |