bemoederen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·moe·de·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • samenstellende afleiding van moeder met het voorvoegsel be- en met het achtervoegsel -en [1]

Werkwoord

bemoederen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bemoederen
bemoederde
bemoederd
zwak -d volledig
  1. (te) bazig en zorgend optreden
    • Ze keek van me weg. Ik wist wat ze dacht: waarom heb jij toch altijd de pretentie om alles beter te weten en mij te bemoederen? Maar ze hield haar mond, want voor je het wist was er ruzie. Ze kon niet tegen ruzie. Er waren genoeg ruzies in haar leven geweest.[2] 
    • Het is een delicate evenwichtsoefening: willen bemoederen zonder bemoeizuchtig over te komen. ‘Veel hangt af van hun voorgeschiedenis en de huidige gezinssituatie. Was de ouder-kindrelatie al hecht of niet? Heeft het kind intussen een partner en een eigen gezin? Bij alleenstaande of gescheiden kinderen is de betrokkenheid van ouders doorgaans groter.’ [3] 
     Door de complete stilte die er in de woonkamer hing klonken de woorden onevenredig beschuldigend, bemoederend en vooral luid.[4]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Majeau, Olga
    Een schitterend isolement [2015] ISBN 978-90-214-5780-2 pagina
  3. Tubantia ZATERDAG 7 OKTOBER 2017
  4. All-inclusive” op Wikipedia (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht op Wikipedia, ISBN 90-229-9182-2
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be