belijd
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·lijd
Werkwoord
vervoeging van |
---|
belijden |
belijd
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van belijden
- Ik belijd.
- gebiedende wijs van belijden
- Belijd!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van belijden
- Belijd je?