belgedrag
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bel·ge·drag
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van bellen ww en gedrag zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | belgedrag | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het belgedrag o
- de manier waarop men telefoneert, met name hoe vaak, hoelang, wanneer en met wie
- (hoe vaak) De 49-jarige vrouw was al eerder aangesproken op haar belgedrag en in contact gebracht met hulpverleners. Tevergeefs, want ze bleef maar bellen met de hulpdiensten.[1]
- (hoe lang) Opmerkelijk destijds was het belgedrag van X. Ze verbelde 3.621 euro. Y. was tweede met 859 euro. Hekkensluiter Z. gebruikte de gsm spaarzaam. Zijn jaarrekening: 199 euro.[2]
- (wanneer) Het is zorgelijk dat fietsers gewoon mogen bellen. Net als automobilisten zijn ze deelnemers aan het verkeer en moeten ze zich aan regels houden. Aandacht is daarbij essentieel. Bellen leidt af. Mensen leren met de regeling een belgedrag aan die ze later ook toepassen in de auto. [3]
- (met wie): Rutte komt wel vaker in het nieuws door zijn belgedrag. De minister-president belde eerder met Giel Beelen om hem te bedanken voor zijn ochtendshow, terwijl de politicus ook Albert Verlinde belde na zijn vertrek bij RTL Boulevard.[4]
Gangbaarheid
- Het woord belgedrag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "belgedrag" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[5] |