belegger

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·leg·ger
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van de stam van beleggen met het achtervoegsel -er.
enkelvoud meervoud
naamwoord belegger beleggers
verkleinwoord (beleggertje) (beleggertjes)

Zelfstandig naamwoord

belegger m

  1. (economie) iemand die geld belegt, geld vastlegt in effecten of goederen, in de verwachting hier later winst mee te maken
    • Het grootste deel van de aandelen van het bedrijf is in handen van institutionele beleggers. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be