beleefden
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·leef·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
beleven |
beleefden
- meervoud verleden tijd van beleven
- Wij beleefden.
- Jullie beleefden.
- Zij beleefden.
- Wij beleefden.
- ▸ Ze beleefden een droomvakantie en Nederland was in hun gedachten niet meer dan een denkbeeldig stipje waarnaar ze, helaas, over negen dagen terug moesten keren.[1]
Verwijzingen
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2