beleed

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·leed

Werkwoord

vervoeging van
belijden

beleed

  1. enkelvoud verleden tijd van belijden
    • Ik beleed. 
    • Jij beleed. 
    • Hij, zij, het beleed. 

Gangbaarheid

76 % van de Nederlanders;
55 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be