belastingkantoor

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

belastingkantoor
Uitspraak
Woordafbreking
  • be·las·ting·kan·toor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord belastingkantoor belastingkantoren
verkleinwoord belastingkantoortje belastingkantoortjes

Zelfstandig naamwoord

het belastingkantooro

  1. gebouw waar ambtenaren van de belastingdienst werkzaam zijn
     Circa 300 medewerkers van het belastingkantoor in Arnhem leggen voor anderhalf uur hun werk neer. Dit doen ze omdat minister Ollongren van Binnenlandse Zaken volgens hen hun looneis van 3,5 procent erbij heeft afgewezen. Het ultimatum van de vakbonden FNV Overheid, AC Rijksvakbonden, CNV Overheid en CMHF liep vorige week af.[2]
     Er waren ook bommeldingen bij. Zo werden eerder deze week het belastingkantoor in Gelsenkirchen en het hoofdstation in Luebeck ontruimd na een bommelding. Explosieven werden niet gevonden.[3]
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 2 november 2021 Weblink bron “Rijksambtenaren in actie voor meer loon” (22-05-2018), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 2 november 2021 Weblink bron “Ruim honderd dreigbrieven en bommeldingen in Duitsland” (14-03-2019), NOS