bekennen/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van bekennen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bekennen | te bekennen | ||||||||
toekomend | zullen bekennen | te zullen bekennen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bekend | te hebben bekend | ||||||||
toekomend | bekend zullen hebben | bekend te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bekennend | bekend | ev. beken |
mv. verouderd bekent |
bekenne | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | beken | bekent | bekent | bekent | bekent | bekennen | bekennen | bekennen | |||
verleden (o.v.t.) | bekende | bekende | bekende | bekende | bekende | bekenden | bekenden | bekenden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bekennen | zult/zal bekennen | zult/zal bekennen | zult bekennen | zal bekennen | zullen bekennen | zullen bekennen | zullen bekennen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bekennen | zou bekennen | zou(dt) bekennen | zoudt bekennen | zou bekennen | zouden bekennen | zouden bekennen | zouden bekennen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bekend | hebt bekend | hebt/heeft bekend | hebt bekend | heeft bekend | hebben bekend | hebben bekend | hebben bekend | |||
verleden (v.v.t.) | had bekend | had bekend | had bekend | hadt bekend | had bekend | hadden bekend | hadden bekend | hadden bekend | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bekend hebben | zal/zult bekend hebben | zult/zal bekend hebben | zult bekend hebben | zal bekend hebben | zullen bekend hebben | zullen bekend hebben | zullen bekend hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bekend hebben | zou bekend hebben | zou/zoudt bekend hebben | zoudt bekend hebben | zou bekend hebben | zouden bekend hebben | zouden bekend hebben | zouden bekend hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm bekend worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt bekend | er is bekend | |||||||||
verleden | er werd bekend | er was bekend | |||||||||
toekomend | er zal bekend worden | er zal bekend zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou bekend worden | er zou bekend zijn | |||||||||
lijdende vorm bekend worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bekend worden | bekend te worden | ||||||||
toekomend | bekend zullen worden | bekend te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | bekend zijn | bekend te zijn | ||||||||
toekomend | bekend zullen zijn | bekend te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | — | — | — | — | wordt bekend | — | — | worden bekend | |||
verleden (o.v.t.) | — | — | — | — | werd bekend | — | — | werden bekend | |||
toekomend (o.t.t.t.) | — | — | — | — | zal bekend worden | — | — | zullen bekend worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | — | — | — | — | zou bekend worden | — | — | zouden bekend worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | — | — | — | — | is bekend | — | — | zijn bekend | |||
verleden (v.v.t.) | — | — | — | — | was bekend | — | — | waren bekend | |||
toekomend (v.t.t.t.) | — | — | — | — | zal bekend zijn | — | — | zullen bekend zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | — | — | — | — | zou bekend zijn | — | — | zouden bekend zijn |