bejegenen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van bejegenen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		bejegenen			te bejegenen
	toekomend		zullen bejegenen			te zullen bejegenen
voltooid	tegenwoordig		hebben bejegend			te hebben bejegend
	toekomend		bejegend zullen hebben			bejegend te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	bejegenend		bejegend			ev. bejegen	mv. verouderd bejegent	bejegene
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	bejegen	bejegent	bejegent	bejegent	bejegent	bejegenen	bejegenen	bejegenen
verleden (o.v.t.)	bejegende	bejegende	bejegende	bejegende	bejegende	bejegenden	bejegenden	bejegenden
toekomend (o.t.t.t.)	zal bejegenen	zult/zal bejegenen	zult/zal bejegenen	zult bejegenen	zal bejegenen	zullen bejegenen	zullen bejegenen	zullen bejegenen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou bejegenen	zou bejegenen	zou(dt) bejegenen	zoudt bejegenen	zou bejegenen	zouden bejegenen	zouden bejegenen	zouden bejegenen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb bejegend	hebt bejegend	hebt/heeft bejegend	hebt bejegend	heeft bejegend	hebben bejegend	hebben bejegend	hebben bejegend
verleden (v.v.t.)	had bejegend	had bejegend	had bejegend	hadt bejegend	had bejegend	hadden bejegend	hadden bejegend	hadden bejegend
toekomend (v.t.t.t.)	zal bejegend hebben	zal/zult bejegend hebben	zult/zal bejegend hebben	zult bejegend hebben	zal bejegend hebben	zullen bejegend hebben	zullen bejegend hebben	zullen bejegend hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou bejegend hebben	zou bejegend hebben	zou/zoudt bejegend hebben	zoudt bejegend hebben	zou bejegend hebben	zouden bejegend hebben	zouden bejegend hebben	zouden bejegend hebben
onpersoonlijke lijdende vorm bejegend worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt bejegend				er is bejegend
verleden	er werd bejegend				er was bejegend
toekomend	er zal bejegend worden				er zal bejegend zijn
voorwaardelijk	er zou bejegend worden				er zou bejegend zijn
lijdende vorm bejegend worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		bejegend worden			bejegend te worden
	toekomend		bejegend zullen worden			bejegend te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		bejegend zijn			bejegend te zijn
	toekomend		bejegend zullen zijn			bejegend te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word bejegend	wordt bejegend	wordt bejegend	wordt bejegend	wordt bejegend	worden bejegend	worden bejegend	worden bejegend
verleden (o.v.t.)	werd bejegend	werd bejegend	werd bejegend	werdt bejegend	werd bejegend	werden bejegend	werden bejegend	werden bejegend
toekomend (o.t.t.t.)	zal bejegend worden	zult bejegend worden	zult bejegend worden	zult bejegend worden	zal bejegend worden	zullen bejegend worden	zullen bejegend worden	zullen bejegend worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou bejegend worden	zou bejegend worden	zou/zoudt bejegend worden	zoudt bejegend worden	zou bejegend worden	zouden bejegend worden	zouden bejegend worden	zouden bejegend worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben bejegend	bent bejegend	bent/is bejegend	zijt bejegend	is bejegend	zijn bejegend	zijn bejegend	zijn bejegend
verleden (v.v.t.)	was bejegend	was bejegend	was bejegend	waart bejegend	was bejegend	waren bejegend	waren bejegend	waren bejegend
toekomend (v.t.t.t.)	zal bejegend zijn	zult bejegend zijn	zult bejegend zijn	zult bejegend zijn	zal bejegend zijn	zullen bejegend zijn	zullen bejegend zijn	zullen bejegend zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou bejegend zijn	zou bejegend zijn	zou/zoudt bejegend zijn	zoudt bejegend zijn	zou bejegend zijn	zouden bejegend zijn	zouden bejegend zijn	zouden bejegend zijn