bejammer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·jam·mer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bejammeren |
bejammer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bejammeren
- Ik bejammer.
- gebiedende wijs van bejammeren
- Bejammer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bejammeren
- Bejammer je?