behoef

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·hoef

Werkwoord

vervoeging van
behoeven

behoef

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van behoeven
    • Ik behoef. 
  2. gebiedende wijs van behoeven
    • Behoef! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van behoeven
    • Behoef je? 

Gangbaarheid