behang
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen

behang op behangerstafel [1]
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·hang
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | behang | behangen |
verkleinwoord | behangetje | behangetjes |
Zelfstandig naamwoord
behang o
- ter versiering op de muur aangebrachte papieren bedekking
- Het wordt tijd voor een nieuw behangetje.
- haren aan de onderbenen van een paard
- Friese paarden hebben een fraai behang
Vertalingen
1. ter versiering op de muur aangebrachte papieren bedekking
Werkwoord
vervoeging van |
---|
behangen |
behang
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van behangen
- Ik behang.
- gebiedende wijs van behangen
- Behang!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van behangen
- Behang je?
Gangbaarheid
- Het woord behang staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "behang" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ behang op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be