begrotingsoverschot
Uiterlijk
- be·gro·tings·over·schot
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | begrotingsoverschot | begrotingsoverschotten |
verkleinwoord |
het begrotingsoverschot o
- een financiële planning waarbij men denkt meer geld te ontvangen dan uit te geven
- Het kabinet gaat niet extra bezuinigen om de kosten van het dichtdraaien van de Groningse gaskraan op te vangen. De rekening wordt deels opgevangen door genoegen te nemen met een lager begrotingsoverschot. Aan de andere kant worden ook meevallers gebruikt om de lagere gasbaten te dempen, melden bronnen rond de coalitie. [2]
- het daadwerkelijk meer geld ontvangen dan uitgeven zodat men de schulden kan doen verminderen of de belasting verlagen
- De rijksoverheid heeft 2017 afgesloten met een begrotingsoverschot van 8 miljard euro. Dat blijkt uit het financiële jaarverslag dat minister van Financiën Wopke Hoekstra aan de Tweede Kamer heeft aangeboden. [3]
- Het woord begrotingsoverschot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia Laurens Kok 26-04-18, Geen extra bezuiniging door ‘Groningen’
- ↑ Tubantia Laurens Kok 16-05-18 Overschot op begroting verdrievoudigd