begenadiging
Uiterlijk
- be·ge·na·di·ging
- Naamwoord van handeling van begenadigen met het achtervoegsel -ing
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | begenadiging | begenadigingen |
verkleinwoord |
de begenadiging v
- het ontvangen van een gunst
- Wél spreekt de epiloog over de begenadiging van Jojachin (Jeremia 52:31-34). Hij was een van degenen die al in 597 waren weggevoerd in ballingschap en daarmee direct het oordeel van God ondergaan hebben. Juist voor hén lijkt er hoop te gloren, als de koning die toen was weggevoerd tenslotte genade ondervindt. Zo eindigt dan het boek Jeremia: toch hoop voor dat deel van Israël, dat het oordeel van God aanvaard heeft. [1]
- de kwijtschelding van een straf
- Het woord begenadiging staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "begenadiging" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
75 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Reformatorisch Dagblad 01-05-2019 Theologenblog: de beweeglijkheid van een Bijbeltekst
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be