befietsen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·fiet·sen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
befietsen |
befietste |
befietst |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
befietsen
- overgankelijk (van een pad of weg) per fiets berijden
- Dat pad wordt niet vaak befietst.
- ▸ Alle wegen, die de bovengemelde vervoermiddelen nemen, zijn te bewandelen en te befietsen met uitzondering van sommige stukken door de Hollandsche spoor-stoomtram afgelegd.[1]
- overgankelijk (van een bestemming) per fiets bereiken
- ▸ Ik ben verknocht aan de stad, maar toch wilde ik heel graag iets hebben waar ik tot rust kan komen en kan werken. Het moest iets zijn wat ik kan befietsen. En toen kwam dit Pipo-hutje via Facebook voorbij. (…) Ik doe er precies een uur over om van mijn huis naar hier te fietsen. Je hoort hier alleen de vogels en de kikkers.[2]
Gangbaarheid
- Het woord befietsen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Gids voor 's-Gravenhage, Scheveningen en omstreken” (1906), De Groot & Dijkhoffz
- ↑ Weblink bron Santje Kramer geciteerd door Thijs Wolzak“Buitenkijken” (18 augustus 2012) op nrc.nl
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Voorvoegsel be- in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-t) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Onscheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal