beesten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van beesten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		beesten			te beesten
	toekomend		zullen beesten			te zullen beesten
voltooid	tegenwoordig		hebben gebeest			te hebben gebeest
	toekomend		gebeest zullen hebben			gebeest te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	beestend		gebeest			ev. beest	mv. verouderd beest	beeste
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	beest	beest	beest	beest	beest	beesten	beesten	beesten
verleden (o.v.t.)	beestte	beestte	beestte	beestte	beestte	beestten	beestten	beestten
toekomend (o.t.t.t.)	zal beesten	zult/zal beesten	zult/zal beesten	zult beesten	zal beesten	zullen beesten	zullen beesten	zullen beesten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou beesten	zou beesten	zou(dt) beesten	zoudt beesten	zou beesten	zouden beesten	zouden beesten	zouden beesten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gebeest	hebt gebeest	hebt/heeft gebeest	hebt gebeest	heeft gebeest	hebben gebeest	hebben gebeest	hebben gebeest
verleden (v.v.t.)	had gebeest	had gebeest	had gebeest	hadt gebeest	had gebeest	hadden gebeest	hadden gebeest	hadden gebeest
toekomend (v.t.t.t.)	zal gebeest hebben	zal/zult gebeest hebben	zult/zal gebeest hebben	zult gebeest hebben	zal gebeest hebben	zullen gebeest hebben	zullen gebeest hebben	zullen gebeest hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gebeest hebben	zou gebeest hebben	zou/zoudt gebeest hebben	zoudt gebeest hebben	zou gebeest hebben	zouden gebeest hebben	zouden gebeest hebben	zouden gebeest hebben