beenkap

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

beenkap
Uitspraak
Woordafbreking
  • been·kap
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord beenkap beenkappen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de beenkapv / m

  1. stevige, beschermende bekleding van (de voorzijde van) het onderbeen
    • Zo moesten we hier op de redactie drie keer kijken naar look nummer 11. Want, klopte het wat we zagen? Een mannelijk model met een kraag, handschoenen, beenkappen, hoge hakken en…een rood beschilderd bloot geslachtsdeel? [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

83 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen