beenfractuur
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- been·frac·tuur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beenfractuur | beenfracturen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de beenfractuur v
- (medisch) breuk van een bot in een been
- ▸ In Rotterdam is rond 12.20 uur de eerste gipsvlucht van deze winter geland. In het vliegtuig uit Oostenrijk lagen twaalf wintersporters. Elf van hen hadden een beenfractuur. Een vrouw had meervoudig letsel opgelopen en moest worden vervoerd op een stretcher.[2]
Hyperoniemen
Gangbaarheid
- Het woord beenfractuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Eerste gipsvlucht geland in Rotterdam” (Donderdag 29 december 2011, 14:00), NOS