beduiden
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·dui·den
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘betekenen’ voor het eerst aangetroffen in 1301 [1]
- afgeleid van duiden met het voorvoegsel be-
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
beduiden |
beduidde |
beduid |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
beduiden
- overgankelijk ergens naar verwijzen
- Dat beduidde iets anders.
- Dat waarschuwingslampje heeft niets te beduiden.
- iets met gebaren duidelijk maken
- Ik beduide hem in stilte dat hij moest gaan zitten.
Synoniemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord beduiden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "beduiden" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Voorvoegsel be- in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Onscheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 95 %
- Prevalentie Vlaanderen 95 %