bedrijfsvoerder

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·drijfs·voer·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bedrijfsvoerder bedrijfsvoerders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bedrijfsvoerderm

  1. (economie) iemand die de leiding heeft over een onderneming
     Gerrit Dannenberg is per 1 november de nieuwe bedrijfsvoerder van het Rijssens Museum. Hij aanvaarde de functie die tot nu toe door de gemeente werd vervuld.[1]
     Overal waar VBO-topman Pieter Timmermans komt, krijgt hij dezelfde vraag te horen van werkgevers: ‘Denk je dat we binnenkort nog een regering hebben?’ Bedrijfsvoerders zien met lede ogen aan hoe de regering-Michel dreigt te vallen over het VN-Migratiepact.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 29 oktober 2021 Weblink bron “Rijssens Museum krijgt nieuwe bedrijfsvoerder” (11-08-2016), Tubantia
  2. Bronlink geraadpleegd op 29 oktober 2021 Weblink bron
    Tex Van Berlaer
    “Ondernemers roepen kibbelende partijen tot de orde: ‘Laat regering niet vallen, of al jullie werk is om zeep’” (28/11/2018), De Standaard