bedrijfsbureau

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·drijfs·bu·reau
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bedrijfsbureau bedrijfsbureaus
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het bedrijfsbureauo

  1. (bedrijfskunde) afdeling die zich bezig houdt met de planning en indeling van werkzaamheden in een onderneming
     Zo wordt er sinds vorig jaar gewerkt met één ingang voor burgers met een vraag, is er nu één postbus en één telefoonnummer (14053). „Dat nummer komt voort uit een landelijk project”, verklaart Petra Bout, hoofd Bedrijfsbureau. „Als klanten niet weten waar ze moeten zijn, kan de klant dit nummer bellen. Het oude nummer blijft nog wel in gebruik.” Petra Bout geeft toe dat de vijf cijfers wel even wennen zijn.[1]
     Het lijkt de ideale oplossing om een grauwe, versmeerde berging voor afvalcontainers een wat vriendelijker tint te geven. De bewoners van de St. Josephstraat zijn er in elk geval blij mee. „Wij horen positieve geluiden”, zeggen wijkconsulent Marianne Wiehink en de coördinator van het bedrijfsbureau van WBO Wonen Gerben Heering.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 29 oktober 2021 Weblink bron “Stadskantoor heeft alweer de beste balie van het land” (05-07-2011), Tubantia
  2. Bronlink geraadpleegd op 29 oktober 2021 Weblink bron “Volksbuurt op wallprint” (04-09-2012), Tubantia