bedreig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·dreig

Werkwoord

vervoeging van
bedreigen

bedreig

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bedreigen
    • Ik bedreig. 
  2. gebiedende wijs van bedreigen
    • Bedreig! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bedreigen
    • Bedreig je?