Naar inhoud springen

bedonderen

Uit WikiWoordenboek
  • be·don·de·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bedonderen
bedonderde
bedonderd
zwak -d volledig

bedonderen

  1. overgankelijk (pejoratief) aan bedrog onderwerpen
    • Hij bedonderde de boel danig. 
99 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.[2]