Naar inhoud springen

beding

Uit WikiWoordenboek
  • be·ding
enkelvoud meervoud
naamwoord beding bedingen
verkleinwoord

hetbedingo [3]

  1. een bij onderhandeling overeengekomen voorwaarde
  • onder geen beding
onder geen enkele voorwaard; nooit of te nimmer
 Terwijl de werkster de bezoeker te eten gaf, is hij naar de garage gelopen en heeft de juten zak waarin ik zat met een touw dichtgeknoopt, ten teken dat ik er onder geen beding uit mocht komen.[4]
 Tegelijkertijd was hij van het soort dat zich onder geen beding wilde verzoenen met een volk dat niet meer las en geen oude, versleten kunstboeken wilde kopen.[4]
vervoeging van
bedingen

beding

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bedingen
    • Ik beding. 
  2. gebiedende wijs van bedingen
    • Beding! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bedingen
    • Beding je? 
94 %van de Nederlanders;
92 %van de Vlamingen.[5]