bedijkte
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·dijk·te
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bedijken |
bedijkte
- enkelvoud verleden tijd van bedijken
- Ik bedijkte.
- Jij bedijkte.
- Hij, zij, het bedijkte.
- Ik bedijkte.
- verbogen vorm van bedijkt, voltooid deelwoord van bedijken
Bijvoeglijk naamwoord
bedijkte
- verbogen vorm van de stellende trap van bedijkt