bedijk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·dijk

Werkwoord

vervoeging van
bedijken

bedijk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bedijken
    • Ik bedijk. 
  2. gebiedende wijs van bedijken
    • Bedijk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bedijken
    • Bedijk je?