bedekten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·dek·ten

Werkwoord

vervoeging van
bedekken

bedekten

  1. meervoud verleden tijd van bedekken
    • Wij bedekten. 
    • Jullie bedekten. 
    • Zij bedekten. 
     Terwijl haar blik heen en weer schoot, bedekten de vingers van haar linkerhand het plastic bandje om haar pols.[1]

Verwijzingen

  1. All-inclusive” op Wikipedia (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2