bedöma
Uiterlijk
- be·dö·ma
- Afkomstig van het Duitse werkwoord beurteilen ww met het voorvoegsel be-
- Verwant met
| Naar frequentie | 7176 |
|---|
| stamtijd | ||
|---|---|---|
| infinitief | verleden tijd |
supinum |
| bedöma |
bedömde |
bedömt |
| volledig | ||
bedöma
- overgankelijk beoordelen, beramen, oordelen, schatten, taxeren
- «Kan inte en jurist bedöma saken ?»
- Kan niet een advocaat de zaak beoordelen?
- «Kan inte en jurist bedöma saken ?»
- bedöma → risk, fara, betydelse, kompetens
beoordelen → risico, gevaar, belang, competentie