becijfer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·cij·fer

Werkwoord

vervoeging van
becijferen

becijfer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van becijferen
    • Ik becijfer. 
  2. gebiedende wijs van becijferen
    • Becijfer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van becijferen
    • Becijfer je?