beau-père
Uiterlijk
- beau·père
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
beau-père | le beau-père | beaux-pères | les beaux-pères |
beau-père m
- (familie) de vader van de echtgenoot of echtgenote
- (familie) stiefvader, de nieuwe echtgenoot van de vader of moeder
- ↑ beau-père (Etymologie) in: Le Trésor de la Langue Française informatisé (1971-1994) op de website cnrtl.fr .