beantwoorder
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·ant·woor·der
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van beantwoorden met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beantwoorder | beantwoorders |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- iemand die beantwoordt
- apparaat dat beantwoordt
Hyponiemen
Vertalingen
1.