beangstigen
Uiterlijk
- Geluid: beangstigen (hulp, bestand)
- be·ang·sti·gen
- Afgeleid van angst met het voorvoegsel be- met het achtervoegsel -ig of afgeleid van angstig met het voorvoegsel be-
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
beangstigen |
beangstigde |
beangstigd |
zwak -d | volledig |
beangstigen
- overgankelijk vrees inboezemen
- De gedachte aan een mogelijk terugkeer ervan beangstigde hem nauwelijks.
- Het woord beangstigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beangstigen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 11
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Voorvoegsel be- in het Nederlands
- Achtervoegsel -ig in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Onscheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %