beaamt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·aamt

Werkwoord

vervoeging van
beamen

beaamt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beamen
    • Jij beaamt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beamen
    • Hij beaamt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van beamen
    • Beaamt!