beëdigen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·edi·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van eed met het voorvoegsel be- met het achtervoegsel -ig
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beëdigen
beëdigde
beëdigd
zwak -d volledig

Werkwoord

beëdigen

  1. overgankelijk iemand installeren in een ambt door de ambtseed af te nemen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be