banvloek

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ban·vloek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord banvloek banvloeken
verkleinwoord banvloekje banvloekjes

Zelfstandig naamwoord

de banvloekm

  1. (religie) een kerkelijke straf waardoor geestelijken of leken worden uitgesloten van de gemeenschap der gelovigen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
banvloeken

banvloek

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van banvloeken
    • Ik banvloek. 
  2. gebiedende wijs van banvloeken
    • Banvloek! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van banvloeken
    • Banvloek je? 

Gangbaarheid

68 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be