bankmedewerker

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bank·me·de·wer·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bankmedewerker bankmedewerkers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bankmedewerkerm

  1. iemand die werkt bij een bank
     Hij wijst erop dat het vooral ook mensenwerk blijft. "In principe is het niet zo moeilijk om een bankmedewerker om te kopen. Als die jou in het systeem laat en je ontwikkelt een programma waarbij valse opdrachten ook automatisch gewist worden, zijn de miljoenen snel gepakt."[1]
     De bankmedewerker ontdekte meteen dat het Duitse geld was vervalst en alarmeerde de politie. Die hield de 22-jarige man aan.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 26 oktober 2022 Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Geen extra maatregelen Nederlandse banken na digitale bankroof” (Vrijdag 13 mei 2016, 17:48), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 26 oktober 2022 Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Man probeert 100.000 valse Duitse marken te wisselen in Zwolle” (Maandag 11 april 2016, 16:48), NOS