bankkaart
Uiterlijk
- bank·kaart
- samenstelling van bank en kaart
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bankkaart | bankkaarten |
verkleinwoord | bankkaartje | bankkaartjes |
- (financieel), (economie) (België) door een bank afgegeven legitimatiebewijs dat in combinatie met een pincode gebruikt kan worden voor elektronisch geldverkeer bij betaal- en geldautomaten
- Het woord bankkaart staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bankkaart" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Financieel in het Nederlands
- Economie in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 89 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %