bangig
Uiterlijk
- ban·gig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | bangig | bangiger | bangigst |
verbogen | bangige | bangigere | bangigste |
partitief | bangigs | bangigers | - |
bangig [1]
- op een bevreesde manier
- Ten eerste vechten de ministers in de Trêveszaal helemaal nergens voor, maar zitten ze bangig te sms'en met Geert Wilders om nederig te vragen of hij akkoord is met hun voorstelletjes. [2]
- Als we toch kinderboeken op de kop gaan zetten op zoek naar storende elementen, heb ik nog wel wat andere suggesties dan Pippi in de ban doen. Neem haar vriendinnetje Annika, een vreemde vergissing van schrijfster Astrid Lindgren, want zij loopt de hele tijd bangig te mekkeren als Tommy en Pippi leuke woeste plannen hebben. Ook de moeder van Annika en Tommy is een overbezorgde zeurpiet, je bent allang blij dat Pippi af en toe een paard optilt om het wankelmoedige vrouwbeeld nog een beetje op te krikken. [3]
- Het woord bangig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bangig" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
26 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia Sheila Sitalsing 29-08-11 'Het worden weer heerlijke koopkrachtweken'
- ↑ Tubantia 18-10-14 Blog: Pippi Langkous is racistisch
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be