bamisweer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ba·mis·weer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bamisweer -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het bamisweero

  1. (meteorologie) guur herfstweer
    • Ik herinner mij nog zeer duidelijk dat het die avond echt bamisweer was: zacht huilende wind en het donkere roffelen van de regen tegen de gesloten luiken. [2]

Gangbaarheid

6 % van de Nederlanders;
15 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen