balkonkamer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bal·kon·ka·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord balkonkamer balkonkamers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

balkonkamer v/m [1]

  1. ruimte in een woning die grenst aan een balkon
     De grote balkonkamer zeker? - 0 nee, dat is zo ver weg. De hoekkamer is beter, dan zien we elkaar meer.[2]
     "Even zwaaien hoor!" Een mevrouw wuift door de vitrage heen naar het publiek dat voor Paleis Noordeinde staat opgesteld. De balkonkamer is een van de vertrekken waar het publiek door mag lopen. "Misschien herkent u de kamer wel van het interview uit 2013", zegt een medewerker die met verve zijn rol als gelegenheidsgids speelt. Vlak voor de troonswisseling gaf Willem-Alexander, toen nog prins, samen met Máxima in het paleis een televisie-interview aan NOS en RTL.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Anna Karenina” op Wikipedia (1877), G.A. van Oorschot op Wikipedia, ISBN 9789028276062
  3. Bronlink geraadpleegd op 22 maart 2022 Weblink bron
    Karin Alberts
    “Je ook even koning voelen op het balkon van Paleis Noordeinde” (15-07-2017), NOS