baktrog

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bak·trog
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord baktrog baktroggen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de baktrogm

  1. trog waarin men deeg kneedt
     Gezegend zal zijn uw korf en uw baktrog, wanneer u de geboden van de Heere uw God zult houden en in Zijn wegen zult wandelen.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

43 % van de Nederlanders;
58 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “Gehoorzaamheid” (15-09-2005), Reformatorisch Dagblad
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be