bakerkindje

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ba·ker·kind·je
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

het bakerkindjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord bakerkind
     Pas wanneer hij afscheid had genomen en ons uit een soort jutezak, die heimelijk achter zijn stoel was neergezet, het gebruikelijke gele suikerbeest, de letter, speculaaspop of het wiegje van chocola met een bakerkindje onder een roze geglazuurd dekentje ten geschenke had gegeven, vroegen Annie en ik ons de verdere avond fluisterend af of het misschien wel de echte was geweest.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 24 maart 2020 Weblink bron
    Tonny van der Horst
    “Ik hoorde gedempt hoefgetrappel op het dak” (29 november 1996) op nrc.nl