Naar inhoud springen

baere

Uit WikiWoordenboek
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
baere
baar, boor
gebaore
klasse 5 volledig

baere

  1. (Hooglimburgs) dragen
    «'d Goofs waar e klei maedje det ömmer e roead kepke tö zienem kóppe boor
    Er was eens een klein meisje dat altijd een rood kapje op haar hoofd droeg.
  2. (Hooglimburgs) meehelpen
  3. (Hooglimburgs) zwanger zijn
    «Mechel bèrtj e kindj.»
    Mechel is zwanger.
  4. (Hooglimburgs) geboorte geven aan, bevallen
    «Ich weit nag good wen ich dich baar
    Ik weet nog goed wanneer ik van je beviel.