badpak

Uit WikiWoordenboek
badpak

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bad·pak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord badpak badpakken
verkleinwoord badpakje badpakjes

Zelfstandig naamwoord

het badpako

  1. (kleding) kledij bedoeld voor het baden en zwemmen
    • Wij liepen in badpak. 
     Mijn moeder en vader stonden in badkleding bij de steiger en glimlachten naar de camera, zij in een tweedelig badpak, dus geen bikini, hij in zo'n strakke zwembroek.[1]
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044632767
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be